Exodus 26:1-30

SV

1Den tabernakel nu zult gij maken van tien gordijnen, van fijn getweernd linnen, en hemelsblauw, en purper, en scharlaken, met cherubim; van het allerkunstelijkste werk zult gij ze maken.
2De lengte van een gordijn zal van acht en twintig ellen zijn, en de breedte ener gordijn van vier ellen; al deze gordijnen zullen een maat hebben.
3Er zullen vijf gordijnen samengevoegd zijn, de een aan de andere; wederom zullen er vijf gordijnen samengevoegd zijn, de een aan de andere.
4En gij zult hemelsblauwe striklisjes maken aan den kant van de ene gordijn, aan het uiterste, in de samenvoeging; alzo zult gij ook doen aan den uitersten kant der gordijn, aan de tweede samenvoegende.
5Vijftig striklisjes zult gij aan de ene gordijn maken, en vijftig striklisjes zult gij maken aan het uiterste der gordijn, dat aan de tweede samenvoegende is; deze striklisjes zullen het ene aan het andere samenvatten.
6Gij zult ook vijftig gouden haakjes maken, en zult de gordijnen samenvoegen, de ene aan de andere, met deze haakjes, opdat het een tabernakel zij.
7Ook zult gij gordijnen uit geiten haar maken tot een tent over den tabernakel; van elf gordijnen zult gij die maken.
8De lengte ener gordijn zal dertig ellen zijn, en de breedte ener gordijn vier ellen; deze elf gordijnen zullen een maat hebben.
9En gij zult vijf dezer gordijnen aan elkander bijzonder voegen, en zes dezer gordijnen bijzonder; en de zesde dezer gordijnen zult gij dubbel maken, recht voorop de tent.
10En gij zult vijftig striklisjes maken aan den kant van de ene gordijn, het uiterste in de samenvoeging, en vijftig striklisjes aan den kant van de gordijn, die de tweede samenvoegende is.
11Gij zult ook vijftig koperen haakjes maken, en gij zult de haakjes in de striklisjes doen, en gij zult de tent samenvoegen, dat zij een zij.
12Het overige nu, dat overschiet aan de gordijnen der tent, de helft der gordijn, die overschiet, zal overhangen, aan de achterste delen des tabernakels.
13En een el van deze, en een el van gene zijde van hetgeen, dat overig zijn zal aan de lengte van de gordijnen der tent, zal overhangen aan de zijden des tabernakels, aan deze en aan gene zijde, om dien te bedekken.
14Gij zult ook voor de tent een deksel maken van roodgeverfde ramsvellen, en daarover een deksel van dassenvellen.
15Gij zult ook tot den tabernakel staande berderen maken van sittimhout.
16De lengte van een berd zal tien ellen zijn, en een el en een halve el zal de breedte van elk berd zijn.
17Twee houvasten zal een berd hebben, als sporten in een ladder gezet, het ene nevens het andere; alzo zult gij het met al de berderen des tabernakels maken.
18En de berderen tot den tabernakel zult gij aldus maken; twintig berderen naar de zuidzijde zuidwaarts.
19Gij zult ook veertig zilveren voeten maken onder de twintig berderen; twee voeten onder een berd, aan zijn twee houvasten, en twee voeten onder een ander berd, aan zijn twee houvasten.
20Er zullen ook twintig berderen zijn aan de andere zijde des tabernakels, aan den noorderhoek,
21Met hun veertig zilveren voeten; twee voeten onder een berd, en twee voeten onder een ander berd.
22Doch aan de zijde des tabernakels tegen het westen zult gij zes berderen maken.
23Ook zult gij twee berderen maken tot de hoekberderen des tabernakels, aan de beide zijden.
24En zij zullen van beneden als tweelingen samengevoegd zijn; zij zullen ook als tweelingen aan het oppereinde deszelven samengevoegd zijn, met een ring; alzo zal het met de twee berderen zijn; tot twee hoekberderen zullen zij zijn.
25Alzo zullen de acht berderen zijn met hun zilveren voeten, zijnde zestien voeten; twee voeten onder een berd, wederom twee voeten onder een berd.
26Gij zult ook richelen maken van sittimhout; vijf aan de berderen van de ene zijde des tabernakels;
27En vijf richelen aan de berderen van de andere zijde des tabernakels; alsook vijf richelen aan de berderen van de zijde des tabernakels, aan de beide zijden westwaarts.
28En de middelste richel zal midden aan de berderen zijn, doorschietende van het ene einde tot het andere einde.
29En gij zult de berderen met goud overtrekken, en hun ringen (de plaatsen voor de richelen) zult gij van goud maken; de richelen zult gij ook met goud overtrekken.
30Dan zult gij den tabernakel oprichten naar zijn wijze, die u op den berg getoond is.

KJV

1Moreover thou shalt make the tabernacle with ten curtains of fine twined linen, and blue, and purple, and scarlet: with cherubims of cunning work shalt thou make them.
2The length of one curtain shall be eight and twenty cubits, and the breadth of one curtain four cubits: and every one of the curtains shall have one measure.
3The five curtains shall be coupled together one to another; and other five curtains shall be coupled one to another.
4And thou shalt make loops of blue upon the edge of the one curtain from the selvedge in the coupling; and likewise shalt thou make in the uttermost edge of another curtain, in the coupling of the second.
5Fifty loops shalt thou make in the one curtain, and fifty loops shalt thou make in the edge of the curtain that is in the coupling of the second; that the loops may take hold one of another.
6And thou shalt make fifty taches of gold, and couple the curtains together with the taches: and it shall be one tabernacle.
7And thou shalt make curtains of goats' hair to be a covering upon the tabernacle: eleven curtains shalt thou make.
8The length of one curtain shall be thirty cubits, and the breadth of one curtain four cubits: and the eleven curtains shall be all of one measure.
9And thou shalt couple five curtains by themselves, and six curtains by themselves, and shalt double the sixth curtain in the forefront of the tabernacle.
10And thou shalt make fifty loops on the edge of the one curtain that is outmost in the coupling, and fifty loops in the edge of the curtain which coupleth the second.
11And thou shalt make fifty taches of brass, and put the taches into the loops, and couple the tent together, that it may be one.
12And the remnant that remaineth of the curtains of the tent, the half curtain that remaineth, shall hang over the backside of the tabernacle.
13And a cubit on the one side, and a cubit on the other side of that which remaineth in the length of the curtains of the tent, it shall hang over the sides of the tabernacle on this side and on that side, to cover it.
14And thou shalt make a covering for the tent of rams' skins dyed red, and a covering above of badgers' skins.
15And thou shalt make boards for the tabernacle of shittim wood standing up.
16Ten cubits shall be the length of a board, and a cubit and a half shall be the breadth of one board.
17Two tenons shall there be in one board, set in order one against another: thus shalt thou make for all the boards of the tabernacle.
18And thou shalt make the boards for the tabernacle, twenty boards on the south side southward.
19And thou shalt make forty sockets of silver under the twenty boards; two sockets under one board for his two tenons, and two sockets under another board for his two tenons.
20And for the second side of the tabernacle on the north side there shall be twenty boards:
21And their forty sockets of silver; two sockets under one board, and two sockets under another board.
22And for the sides of the tabernacle westward thou shalt make six boards.
23And two boards shalt thou make for the corners of the tabernacle in the two sides.
24And they shall be coupled together beneath, and they shall be coupled together above the head of it unto one ring: thus shall it be for them both; they shall be for the two corners.
25And they shall be eight boards, and their sockets of silver, sixteen sockets; two sockets under one board, and two sockets under another board.
26And thou shalt make bars of shittim wood; five for the boards of the one side of the tabernacle,
27And five bars for the boards of the other side of the tabernacle, and five bars for the boards of the side of the tabernacle, for the two sides westward.
28And the middle bar in the midst of the boards shall reach from end to end.
29And thou shalt overlay the boards with gold, and make their rings of gold for places for the bars: and thou shalt overlay the bars with gold.
30And thou shalt rear up the tabernacle according to the fashion thereof which was shewed thee in the mount.
Helaas geen NBV vertaling meer. Binnen de huidige voorwaarden van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap is dit momenteel niet toegestaan.

Suggesties voor alternatieven zijn welkom via het feedback formulier.