Handelingen 13:16-41

SV

16En Paulus stond op, en wenkte met de hand, en zeide: Gij Israelietische mannen, en gij, die God vreest, hoort toe.
17De God van dit volk Israel heeft onze vaderen uitverkoren, en het volk verhoogd, als zij vreemdelingen waren in het land Egypte, en heeft hen met een hogen arm daaruit geleid.
18En heeft omtrent den tijd van veertig jaren hun zeden verdragen in de woestijn.
19En zeven volken uitgeroeid hebbende in het land Kanaan, heeft Hij hun door het lot het land derzelve uitgedeeld.
20En daarna omtrent vierhonderd en vijftig jaren, gaf Hij hun rechters, tot op Samuel, den profeet.
21En van toen aan begeerden zij een koning; en God gaf hun Saul, den zoon van Kis, een man uit den stam van Benjamin, veertig jaren.
22En dezen afgezet hebbende, verwekte Hij hun David tot een koning; denwelken Hij ook getuigenis gaf, en zeide: Ik heb gevonden David, den zoon van Jesse; een man naar Mijn hart, die al Mijn wil zal doen.
23Van het zaad dezes heeft God Israel, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezus;
24Als Johannes eerst al den volke Israels voor Zijn aankomst, gepredikt had den doop der bekering.
25Doch als Johannes den loop vervulde, zeide hij: Wien meent gijlieden, dat ik ben? Ik ben de Christus niet; maar ziet, Hij komt na mij, Wien ik niet waardig ben de schoenen Zijner voeten te ontbinden.
26Mannen broeders, kinderen van het geslacht Abrahams, en die onder u God vrezen, tot u is het woord dezer zaligheid gezonden.
27Want die te Jeruzalem wonen, en hun oversten, Dezen niet kennende, hebben ook de stemmen der profeten, die op elken sabbat dag gelezen worden, Hem veroordelende, vervuld;
28En geen oorzaak des doods vindende, hebben zij van Pilatus begeerd, dat Hij zou gedood worden.
29En als zij alles volbracht hadden, wat van Hem geschreven was, namen zij Hem af van het hout, en legden Hem in het graf.
30Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt;
31Welke gezien is geweest, vele dagen lang, van degenen, die met Hem opgekomen waren van Galilea tot Jeruzalem, die Zijn getuigen zijn bij het volk.
32En wij verkondigen u de belofte, die tot de vaderen geschied is, dat namelijk God dezelve vervuld heeft aan ons, hun kinderen, als Hij Jezus verwekt heeft.
33Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
34En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, alzo dat Hij niet meer zal tot verderving keren, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal ulieden de weldadigheden Davids geven, die getrouw zijn;
35Waarom hij ook in een anderen psalm zegt: Gij zult Uw Heilige niet over geven, om verderving te zien.
36Want David, als hij in zijn tijd den raad Gods gediend had, is ontslapen, en is bij zijn vaderen gelegd; en heeft wel verderving gezien;
37Maar Hij, Dien God opgewekt heeft, heeft geen verderving gezien.
38Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt;
39En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen een iegelijk, die gelooft, gerechtvaardigd wordt.
40Ziet dan toe, dat over ulieden niet kome, hetgeen gezegd is in de profeten:
41Ziet, gij verachters, en verwondert u, en verdwijnt; want Ik werk een werk in uw dagen, een werk, hetwelk gij niet zult geloven, zo het u iemand verhaalt.

KJV

16Then Paul stood up, and beckoning with his hand said, Men of Israel, and ye that fear God, give audience.
17The God of this people of Israel chose our fathers, and exalted the people when they dwelt as strangers in the land of Egypt, and with an high arm brought he them out of it.
18And about the time of forty years suffered he their manners in the wilderness.
19And when he had destroyed seven nations in the land of Chanaan, he divided their land to them by lot.
20And after that he gave unto them judges about the space of four hundred and fifty years, until Samuel the prophet.
21And afterward they desired a king: and God gave unto them Saul the son of Cis, a man of the tribe of Benjamin, by the space of forty years.
22And when he had removed him, he raised up unto them David to be their king; to whom also he gave testimony, and said, I have found David the son of Jesse, a man after mine own heart, which shall fulfil all my will.
23Of this man's seed hath God according to his promise raised unto Israel a Saviour, Jesus:
24When John had first preached before his coming the baptism of repentance to all the people of Israel.
25And as John fulfilled his course, he said, Whom think ye that I am? I am not he. But, behold, there cometh one after me, whose shoes of his feet I am not worthy to loose.
26Men and brethren, children of the stock of Abraham, and whosoever among you feareth God, to you is the word of this salvation sent.
27For they that dwell at Jerusalem, and their rulers, because they knew him not, nor yet the voices of the prophets which are read every sabbath day, they have fulfilled them in condemning him.
28And though they found no cause of death in him, yet desired they Pilate that he should be slain.
29And when they had fulfilled all that was written of him, they took him down from the tree, and laid him in a sepulchre.
30But God raised him from the dead:
31And he was seen many days of them which came up with him from Galilee to Jerusalem, who are his witnesses unto the people.
32And we declare unto you glad tidings, how that the promise which was made unto the fathers,
33God hath fulfilled the same unto us their children, in that he hath raised up Jesus again; as it is also written in the second psalm, Thou art my Son, this day have I begotten thee.
34And as concerning that he raised him up from the dead, now no more to return to corruption, he said on this wise, I will give you the sure mercies of David.
35Wherefore he saith also in another psalm, Thou shalt not suffer thine Holy One to see corruption.
36For David, after he had served his own generation by the will of God, fell on sleep, and was laid unto his fathers, and saw corruption:
37But he, whom God raised again, saw no corruption.
38Be it known unto you therefore, men and brethren, that through this man is preached unto you the forgiveness of sins:
39And by him all that believe are justified from all things, from which ye could not be justified by the law of Moses.
40Beware therefore, lest that come upon you, which is spoken of in the prophets;
41Behold, ye despisers, and wonder, and perish: for I work a work in your days, a work which ye shall in no wise believe, though a man declare it unto you.
Helaas geen NBV vertaling meer. Binnen de huidige voorwaarden van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap is dit momenteel niet toegestaan.

Suggesties voor alternatieven zijn welkom via het feedback formulier.