SV
4Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij kloek van verstand zijt.
5Wie heeft haar maten gezet, want gij weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken?
6Waarop zijn haar grondvesten nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd?
7Toen de morgensterren te zamen vrolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten.
Deze bijbeltekst is ontleend aan aan de Staten Vertaling van 1637