Mattheüs 10:16-42

SV

16Ziet, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en oprecht gelijk de duiven.
17Maar wacht u voor de mensen; want zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen.
18En gij zult ook voor stadhouders en koningen geleid worden, om Mijnentwil, hun en den heidenen tot getuigenis.
19Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn, hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden, wat gij spreken zult.
20Want gij zijt het niet, die spreekt, maar het is de Geest uws Vaders, Die in u spreekt.
21En de ene broeder zal den anderen broeder overleveren tot den dood, en de vader het kind, en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders, en zullen hen doden.
22En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; maar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden.
23Wanneer zij u dan in deze stad vervolgen, vliedt in de andere; want voorwaar zeg ik u: Gij zult uw reis door de steden Israels niet geeindigd hebben, of de Zoon des mensen zal gekomen zijn.
24De discipel is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven zijn heer.
25Het zij den discipel genoeg, dat hij worde gelijk zijn meester, en de dienstknecht gelijk zijn heer. Indien zij den Heere des huizes Beelzebul hebben geheten, hoeveel te meer Zijn huisgenoten!
26Vreest dan hen niet; want er is niets bedekt, hetwelk niet zal ontdekt worden, en verborgen, hetwelk niet zal geweten worden.
27Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt het in het licht; en hetgeen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken.
28En vreest niet voor degenen, die het lichaam doden, en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel.
29Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? En niet een van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader.
30En ook uw haren des hoofds zijn alle geteld.
31Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven.
32Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.
33Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.
34Meent niet, dat Ik gekomen ben, om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.
35Want Ik ben gekomen, om den mens tweedrachtig te maken tegen zijn vader, en de dochter tegen haar moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder.
36En zij zullen des mensen vijanden worden, die zijn huisgenoten zijn.
37Die vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; en die zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig.
38En die zijn kruis niet op zich neemt, en Mij navolgt, is Mijns niet waardig.
39Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden.
40Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft.
41Die een profeet ontvangt in den naam eens profeten, zal het loon eens profeten ontvangen; en die een rechtvaardige ontvangt in den naam eens rechtvaardigen, zal het loon eens rechtvaardigen ontvangen.
42En zo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een beker koud water, in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.

KJV

16Behold, I send you forth as sheep in the midst of wolves: be ye therefore wise as serpents, and harmless as doves.
17But beware of men: for they will deliver you up to the councils, and they will scourge you in their synagogues;
18And ye shall be brought before governors and kings for my sake, for a testimony against them and the Gentiles.
19But when they deliver you up, take no thought how or what ye shall speak: for it shall be given you in that same hour what ye shall speak.
20For it is not ye that speak, but the Spirit of your Father which speaketh in you.
21And the brother shall deliver up the brother to death, and the father the child: and the children shall rise up against their parents, and cause them to be put to death.
22And ye shall be hated of all men for my name's sake: but he that endureth to the end shall be saved.
23But when they persecute you in this city, flee ye into another: for verily I say unto you, Ye shall not have gone over the cities of Israel, till the Son of man be come.
24The disciple is not above his master, nor the servant above his lord.
25It is enough for the disciple that he be as his master, and the servant as his lord. If they have called the master of the house Beelzebub, how much more shall they call them of his household?
26Fear them not therefore: for there is nothing covered, that shall not be revealed; and hid, that shall not be known.
27What I tell you in darkness, that speak ye in light: and what ye hear in the ear, that preach ye upon the housetops.
28And fear not them which kill the body, but are not able to kill the soul: but rather fear him which is able to destroy both soul and body in hell.
29Are not two sparrows sold for a farthing? and one of them shall not fall on the ground without your Father.
30But the very hairs of your head are all numbered.
31Fear ye not therefore, ye are of more value than many sparrows.
32Whosoever therefore shall confess me before men, him will I confess also before my Father which is in heaven.
33But whosoever shall deny me before men, him will I also deny before my Father which is in heaven.
34Think not that I am come to send peace on earth: I came not to send peace, but a sword.
35For I am come to set a man at variance against his father, and the daughter against her mother, and the daughter in law against her mother in law.
36And a man's foes shall be they of his own household.
37He that loveth father or mother more than me is not worthy of me: and he that loveth son or daughter more than me is not worthy of me.
38And he that taketh not his cross, and followeth after me, is not worthy of me.
39He that findeth his life shall lose it: and he that loseth his life for my sake shall find it.
40He that receiveth you receiveth me, and he that receiveth me receiveth him that sent me.
41He that receiveth a prophet in the name of a prophet shall receive a prophet's reward; and he that receiveth a righteous man in the name of a righteous man shall receive a righteous man's reward.
42And whosoever shall give to drink unto one of these little ones a cup of cold water only in the name of a disciple, verily I say unto you, he shall in no wise lose his reward.
Helaas geen NBV vertaling meer. Binnen de huidige voorwaarden van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap is dit momenteel niet toegestaan.

Suggesties voor alternatieven zijn welkom via het feedback formulier.